De 'kwaliteit' van de cultuur
Omtrent consumentisme en verrechtsing


Jan Blommaert, Eric Corijn, Marc Holthof & Dieter Lesage

December 2002

Onze samenleving ondergaat een ingrijpende herstructurering. De veelbesproken globalisering of mondialisering impliceert een duurzame verstoring van het wankele evenwicht tussen de wereldmarkt en het systeem van nationale staten. De markt neemt het over van de staat. Meer nog: haast zonder uitzondering stellen de staten zich ten dienste van de wetten van de markt. De politiek moet nu marktconform gebeuren. Dat heeft geleid tot een stelselmatige afbouw van eigenheid, een verregaande liberalisering, privatisering en deregulering. De sociale gevolgen van deze economische ontwikkelingen worden steeds duidelijker en schrijnender. Aan de ene kant is er de nieuwe bovenklasse die zich heeft ingepast in die nieuwe competitieve omgeving, aan de andere kant is er een steeds maar groeiende groep van mensen die uit de boot vallen. De belangen van de markt halen de overhand op de belangen van de samenleving.

Deze grondige economische en politieke transformaties beïnvloeden diepgaand de wereld van de ideeën en de cultuur. Ook deze menselijke activiteiten moeten zich steeds meer onderwerpen aan de wetten van de markt. Cultuurgoederen worden tot ruilwaar, menselijke verbondenheid wordt herleid tot verhoudingen tussen producenten en consumenten, culturele instellingen worden bedrijven in de cultuurmarkt. Dat heeft geleid tot een verschuiving in de beoordelingscriteria en in de machtsverhoudingen die de culturele praktijken begeleiden en bepalen. Het vervagen van de grenzen tussen hoge cultuur en populaire cultuur betekent inderdaad het doorbreken van de hegemonie waarmee een maatschappelijke elite haar overwicht ook cultureel wist te affirmeren. Er doet zich thans echter een omgekeerd proces van hiërarchisering voor, waarbij kwaliteit gemeten wordt aan het succes op de markt. Cultuur wordt - onder het mom van democratisering - steeds meer gemeten met commerciële maten. Dat leidt tot het blasé van de 'anti-elitaire elite' of van de “omnivoren”, die gebrek aan diepgang geen probleem vinden. Het is daar waar, paradoxaal genoeg, elitisme en populisme elkaar ontmoeten in een nieuw anti-intellectualisme. Men wordt multimiljonair door, zoals de Britneys van deze wereld, het uitgekiende cultiveren van het imago van 'the girl next door'.

De media als kapitalistische ondernemingen

We merken dus een veralgemeende commercialisering van cultuurproducten en kanalen voor de verspreiding van cultuur. De vermarkting van cultuur is het duidelijkst te bespeuren in de massacommunicatiemedia die het culturele veld nu beheersen. Ze zijn nu belangrijker in de socialisatie dan het onderwijs of de kerken. (Televisie heeft vandaag een even centrale plaats in de westerse maatschappij als de kerk in de Middeleeuwen: ze zorgt voor het sociale cement en vormt het - zo goed als enige - gemeenschappelijke referentiekader voor de maatschappij.) Maar de massacommunicatiemedia werken volkomen volgens private en marktconforme criteria. Amper een decennium geleden kon men nog spreken van zuilgebonden kranten die voor hun financiering gedeeltelijk afhankelijk waren van levensbeschouwelijke of politieke organisaties of netwerken. Thans zijn alle kranten louter commerciële producten geworden, bestuurd door ondernemers en onderworpen aan de wetten van de markt. Hetzelfde geldt voor de televisie: daar waar tien jaar geleden nog de staatsomroep een vast gegeven was in het medialandschap, merken we thans dat commerciële televisie in heel Europa dominant is geworden, en dat bijgevolg ook de (restanten van) openbare omroepen onderworpen worden aan de regels van de commercie.

We zien ook dat er in het medialandschap een steeds sterkere symbiose ontstaat tussen diverse types van media, vaak als gevolg van marktstrategieën door kapitaalsgroepen in de mediabusiness. Het gaat om de uitbouw van grote conglomeraten in de vrijetijdsindustrie, gericht op ontspanning en vermaak. Media en informatie worden een onderdeel van geïntegreerde activiteiten in toerisme, horeca, cultuurindustrie, sport en showbusiness. Het gaat om het grote kapitaal dat onze zogenaamde informatiemaatschappij beheerst. Zogeheten kwaliteitskranten leven thans in symbiose met meer populaire kranten, ernstiger tijdschriften met populaire (tabloïd) bladen. Ze zijn op hun beurt sterk gericht op bepaalde televisie- of radiozenders. De Persgroep geeft niet alleen De Morgen uit, maar investeert vooral in populaire media, met een volkse krant als Het Laatste Nieuws, magazines als Dag Allemaal, TV-Familie, Joepie en Goed Gevoel, radiozenders als Topradio en Q-Music. Daarnaast heeft De Persgroep een belangrijke participatie in de Vlaamse Media Maatschappij die VTM, Kanaal 2 en Jim-TV groepeert en die zij samen met Roularta Media Group controleert. Die geven dan weer Knack en Trends uit. Elementen die in één van deze media op één manier worden behandeld worden op een andere manier behandeld in de andere media. Om echt een publiek gebeuren te zijn moet het wel in alle 'formats' terecht kunnen. De diverse media werken vaak samen in het opzetten van media-evenementen (Diamond Awards, De Gouden Schoen, de Ronde Van Vlaanderen, Miss- en andere Castar-verkiezingen,). De samenwerking is voornamelijk zakelijk en draait rond reclamestrategieën. Het is dan ook vaak een eufemisme voor belangenvermenging: hoofdredacteurs van zelfverklaarde kwaliteitskranten moeten instaan voor de infotainment in de populaire media van dezelfde groep. Het zijn die netwerken van BV's die vandaag de grenzen en de stijl bepalen van onze zogenaamde informatiemaatschappij. Alles draait rond 'scoren', 'scoops' en 'oneliners' en vooral rond veel verkopen (in de eerste plaats jezelf).

Die 'zedenverwildering' in de 'ernstige' sector van de media speelt mee met de echte manipulatie die de populaire media domineert. De populaire kranten vernauwen nieuws en actualiteit tot de ditjes en datjes uit het banale maar daardoor herkenbare leven van alledag. Docusoaps, emotelevisie en infotainment gaan nu door voor analyse en duiding. Nieuws vertaalt zich in kijkcijfers, media-aandacht vertaalt zich in symbolisch kapitaal. De logische limiet van deze ontwikkelingen is dat informatie enkel nog wordt verstrekt, omdat en voor zover de informatie winst genereert. Dat is ook de reden waarom televisiezenders en andere massamedia in hun zogenaamde informatieve programma's zoveel over zichzelf vertellen. De samenleving wordt verengd tot het podium dat de mediaconcerns afbakenen. Het wordt langzaam maar zeker één grote tautologie, een gesloten circuit waarin de buitenwereld en de realiteit steeds minder een rol spelen. Talkshow-hosts nodigen collega's uit om te vertellen over het nieuwe spelprogramma dat ze gaan presenteren, acteurs om te praten over de soap waarin ze spelen, om nog maar te zwijgen over alle spelletjesprogramma's waaraan talkshow-hosts en acteurs gretig participeren, al was het maar om hun eigen talk show en hun soap te kunnen verkopen. Ondanks de beperkingen op reclame waarmee de openbare omroep volgens haar managers heeft af te rekenen, is er bijgevolg op de openbare omroep verschrikkelijk veel (zelf)reclame te zien. Daarenboven cultiveren alle populaire programma's een zelfde concurrentie-denken. In alle formats, van De Mol, over Big Brother, tot de Eilanden Robinson en “Temptation” gaat het erom samen te werken om dan iemand van de groep te elimineren: wantrouwen, complotten, coalities, geheime agenda's....het worden dé eigenschappen van de 'goede' deelnemer. En uiteindelijk wint....de collaborateur!

De media zijn niet langer mediatoren (bemiddelaars). Het zijn producenten van ideologische pakketten geworden. Het zijn de productie- en distributiecentra van ons wereldbeeld geworden. Zij bepalen waarover wel en waarover niet wordt gesproken, hoe wel en hoe niet naar de dingen mag worden gekeken, wie wel en wie niet als 'expert' wordt opgevoerd. Zij bepalen tevens de limieten van de geoorloofde kritiek en de structuur van het maatschappelijk debat waarvoor zij een forum beweren te zijn. Zij zijn de hoofdrolspelers in onze vermarkte cultuur. Ze zijn deel van één grote amusementsindustrie waarin (voor de eigenaars en de vedetten) zeer veel geld te rapen valt.

Populisme en het eenheidsdenken

Ontwikkelingen als deze hebben rondom ons een nieuwe 'cultuur' geschapen, die rechtstreekse banden vertoont met de nieuwe economie en de nieuwe politiek. Die 'cultuur' tast alle politieke, culturele, intellectuele en artistieke activiteiten aan. De kern van deze ontwikkelingen komt erop neer dat de vorm de inhoud bepaalt, dat de structuur van het culturele veld meteen gevolgen heeft voor de inhoud van dat veld. Elk cultuurproduct wordt niet alleen afgerekend op de verkoopbaarheid, ook de inhoud moet de harde concurrentieverhoudingen weerspiegelen.

Deze veranderingen hebben ook het politiek bedrijven gewijzigd. Politici zijn niet langer de emanatie van de maatschappelijke structuren en belangengroepen, laat staan dragers van een samenhangende maatschappijvisie. Politiek steunt steeds meer op personencultus, mediatisering en commercialisering. Ze richt zich tot een anonieme 'publieke opinie', met de reclametechnieken van emotie en verleiding. Ze zoekt minder de verstandelijke instemming dan een emotionele steun. In zulke manier van politiek bedrijven hebben bemiddeling, kritische afstand, gelaagdheid of tegenspraak geen plaats. Vandaar dat de autoritaire verleiding nooit veraf is. Dat is wat bedoeld wordt met 'populisme'. Het is een bepaald soort band tussen politici en de massa en een nieuwe inhoud aangepast aan mediaformaten die snelheid, oppervlakkigheid en vormgeving als kenmerken hebben.

Populisme kan extreem-rechts niet bestrijden. De grenzen vervagen. Ideologisch is extreem-rechts een openlijke tegenstander van de democratie en een voorstander van autoritaire staatsvormen. Maar ze verhullen dat achter een 'democratisch' masker. Ideologisch steunen de populisten een democratische samenleving maar in de praktijk gebruiken ze voortdurend top-down besluitvorming. In hun manier om het 'volk' te behagen is nog moeilijk het onderscheid te maken met de salonuitvoering van uiterst rechts. Kijk naar de opkomst van nieuw-rechts in diverse Europese landen, met coryfeeën als Berlusconi en Fortuyn. Hoewel verschillend sluit nieuw-rechts zich op verschillende punten aan bij 'oud' rechts, en het versterkt een rechtse hegemonie in belangrijke domeinen van het publieke leven.

Maar ook 'nieuw links' neemt deze reclame-verhoudingen met de bevolking over en verschuift mede daardoor zelf ook naar rechts. Rechtse én linkse partijen worden vandaag gedirigeerd, soms zelfs open en bloot, door reclamejongens, media-adviseurs en 'spin doctors'. Ondanks alle retoriek over 'klantvriendelijkheid' houden de nieuwe politieke en culturele verbanden in de samenleving, gedragen door commercialisering en massamedia, onvermijdelijk een verrechtsing in: een eenheidsdenken, een 'pensée unique' wordt gedragen door het PMCC, het Politiek-Mediatiek-Commercieel Complex. Het maakt een geloofwaardige en krachtige kritiek steeds moeilijker. De meerstemmigheid die een vrije samenleving zou moeten karakteriseren wordt steeds meer een strijd tussen David en Goliath.

Het is in dat klimaat dat er over de multiculturele samenleving en over 'inburgering' van nieuwkomers wordt gesproken. Nieuwkomers moeten zich vooral in die hegemonie en de naturalisering van het marktdenken inpassen. Daarom is het zo moeilijk over interculturaliteit te spreken. Het eenheidsdenken is immers allesomvattend en kan zich niet openen voor de niet vermarkte elementen uit de cultuur van de nieuwkomers. Alleen als die 'vreemde' elementen onder de vorm van koopwaar worden aangeboden zijn ze welkom in de westerse cultuur. De eis van inburgering staat dus vooral voor de erkenning dat de enige verbondenheid die van de klant met de markt is. Daarom kan een rechts en autoritair integratiediscours worden gevoerd zonder ooit de 'eigen' cultuur te moeten definiëren en zonder ooit te moeten nagaan of alle erkende leden van de 'eigen' gemeenschap dan wel zo goed zijn geïntegreerd. Integratie betekent gewoon onderwerping aan het 'integrale' heersende wereldbeeld: our way of life.

De situatie is ernstig maar niet hopeloos

We gaan ervan uit dat de ontwikkelingen die we thans meemaken systemisch zijn, dat ze verbonden zijn met de diepe structurele veranderingen in de kapitalistische samenleving. Ze zijn bijgevolg niet willekeurig maar vertonen vormen van interne samenhang die verder moeten onderzocht worden. Ze dragen de verdere uitholling van de democratische praktijk én van de opvattingen over de democratie. De systematiek die we ontwaren in het geheel is te situeren in de nieuwe interactie tussen economie en politiek: de vermarkting van de politiek.

Het politieke probleem kunnen we benoemen als de crisis van de representatieve democratie. De politiek 'vertegenwoordigt' de samenleving niet. De politiek verliest haar macht en staat ze ook welwillig af. Een groeiend deel van de bevolking keert zich ook af van discussies over het 'algemeen belang' en kiest voor de nieuwe vormen van dienstverlening. De groeiende afkeer van de politiek, de onthoudingen bij verkiezingen, de instabiliteit van het electoraat, de schandalen... alles wijst op een diepe crisis. Die wordt echter wel door het mediatieke politieke spel verhuld. Populistische politici combineren hun 'single issue' aanpak volgaarne met deelname aan spelletjesprogramma's. Vele politici voelen dat aan en hebben een ambivalente verhouding tot de media. Ze willen wel een andere band met de bevolking, maar ze weten dat de media de enige weg naar zichtbaarheid zijn. En ze spelen het spel mee. Men zou dit het slechte geweten van de representatieve democratie kunnen noemen.

Populisme is een symptoom van een dieper liggende malaise in de democratie. Een representatieve democratie liegt, maar kan niets anders dan liegen. De leugen is eigen aan het systeem. De representatieve democratie beweert enerzijds éénieder te vertegenwoordigen, maar ze kan dit terzelfder tijd onmogelijk in de praktijk brengen. Een conventioneel werkende representatieve democratie heeft namelijk een kloof tussen burgers en beleid nodig, want niet iedereen kan praktisch en concreet meedoen aan de besluitvorming. Toch is dit nu net de voornaamste aanspraak op legitimiteit van een dergelijke democratie. Re-presentatie betekent dat de burgers niet zelf present zijn bij de besluitvorming: elke vorm van volksvertegenwoordiging impliceert het creëren van een (tijdelijke) elite.

Omdat deze kloof systemisch is, is ze niet noodzakelijk problematisch. Men kan er van uitgaan dat deze kloof gedurende lange tijd toegedekt bleef omwille van de consensus over het systeem en dus niet werd geproblematiseerd. Er bestond immers ook een 'bemiddeling' tussen de vertegenwoordiger en de bevolking, een 'middenveld', belangengroepen, een publiek debat, doorgeefluiken, ideologieën, een rechtstreeks contact met het electoraat... En de media deden nog een poging 'verslag uit te brengen' van wat er buiten hun eigen theater gebeurde.

De problematisering van de politiek en dus van de democratie is recent. Ze hangt ongetwijfeld samen met de grondige transformaties in de wereld waarbij het gelijk van het kapitalisme bewezen wordt geacht door de ineenstorting van het communisme in de Sovjetunie en Oost-Europa. Sinds de val van de Berlijnse Muur houdt het intellectuele en culturele veld zich niet meer bezig met keuzes tussen verschillende samenlevingsvormen. Het kapitalistische systeem lijkt geen alternatieven meer te kennen; het is nu allesomvattend geworden, alles moet 'binnen' het systeem worden gedacht. Na het verdwijnen van het IJzeren Gordijn en de val van de Berlijnse Muur waant men zich dan ook in het postideologische tijdvak en gaat men op zoek naar een nieuwe, postideologische politiek. Dit is een internationaal fenomeen, vernieuwing duikt overal op in de vroege jaren negentig. In België wordt deze evolutie nog versterkt door de aanwezigheid van extreem-rechts, dat electoraal een eerste doorbraak beleeft in 1991. In precies dezelfde periode werd in Europa overigens ook het medialandschap geliberaliseerd: VTM bijvoorbeeld ontstond in 1989. En met de commerciële televisie deed meteen de doctrine van de marketing en de kijkcijfers zijn intrede, ontstond een nieuwe adverteer-ruimte en werden een reeks nieuwe formats en mogelijkheden tot beeldvorming geschapen, die het hele mediaveld aangetast hebben. Die ontwikkelingen richtten zich daarenboven op de nieuwe koopkrachtige middenklasse, ontvankelijk voor de nieuwe consumptiecultuur in een duale samenleving.

De doorbraak van uiterst-rechtse partijen gaat gepaard met een algehele verrechtsing die de legitimiteit van het democratische systeem uitholt. De politieke vernieuwing in België richt zich vanaf dat punt op het (onmiddellijk) dichten van de (systemische) kloof tussen burger en politiek, waarvan men vooral het succes van het Vlaams Blok als teken ziet. Men zoekt geen uitbreiding van de bemiddeling, van het middenveld, van het sociale leven, van de discussie om zo de 'vertegenwoordiging' van een steeds complexere samenleving op peil te houden. Neen, men zoekt het in een complexiteitsreductie. De oplossing is de nabijheid: individuele burger en politiek moeten meer rechtstreeks interageren en moeten elkaar beter en grondiger leren kennen. De burger moet meer 'greep krijgen op de politiek', en 'de politiek moet meer luisteren naar de burger'.

Achter dit masker van democratisering (geïnstitutionaliseerd in opiniepolls, enquêtes, kijkcijfers, allerlei vormen van (pseudo-)interactiviteit, en dik in de verf gezet met slogans over 'publieks- en klantvriendelijkheid') schuilt helaas geen ernstige poging tot democratisering. De “burger” wordt gewoon een klant en de politiek wordt gewoon een “product”. En zo wordt de ene elite, die haar macht uit het staatsapparaat betrok, afgelost wordt door een andere die zich voor haar macht beroept op de economie en de vrije markt. De kloof met de burger blijft even groot. Onder het mom van democratisering sluipt de vermarkting binnen.

De markt levert aldus de dominante ideologie voor het hele publieke leven. De logica van de markt beperkt zich niet meer tot de circulatie van commerciële goederen, maar strekt zich nu ook uit tot de circulatie van vertogen, beelden, politieke ideeën en cultuurproducten. De vrije markt - de term zegt het zelf - wordt de metafoor voor de democratie, en een perfecte en legitieme democratie is er één die verkoopt zoals een topproduct uit de commerciële sfeer. Maar de reikwijdte van deze metafoor wordt verruimd: enkel wat vlot circuleert en dus 'populair' is, wordt gezien als democratisch, legitiem, als instrument van directe inspraak en beslissingsmacht. Binnen de consumptiecultuur wordt datgene wat door iedereen wordt gekocht datgene wat 'van het volk' is, datgene wat de 'demos' aanspreekt. Datgene wat niet goed verkoopt is elitair, sektarisch en zeker niet democratisch.. Het consumentenkapitalisme verwekt het politiek populisme en verdringt alle andere vormen van debat.

De productievoorwaarden van cultuur

De hegemonie van het consumentenkapitalisme zorgt voor een nieuwe invulling van legitimiteit. Producten, incluis cultuurproducten en politieke standpunten, zijn pas dan legitieme producten wanneer ze populair zijn, dit wil zeggen: wanneer het producten zijn die commodificatie (verkoopbare ruilwaren) en massificatie (voor een anonieme markt) kunnen ondergaan. Massale verspreiding schept legitimiteit en geloofwaardigheid omwille van de associatie tussen massale verspreiding en datgene wat de mensen willen. Dit heeft een aantal gevolgen:

  1. Massificatie beïnvloedt debatten over kwaliteit. 'Goed' zijn die dingen die goedkoop massaal (kunnen) verspreid worden. Kwantiteit staat voor kwaliteit. Wanneer oplages groeien denkt men dat de krant 'beter' wordt. Dingen die niet massaal verspreid worden kunnen zich steeds moeilijker handhaven. Ze zijn 'elitair' en dat is blijkbaar 'niet goed'. Het is deze reeks associaties die zorgt voor discussies over 'laagdrempeligheid', 'participatie' en 'sociale mix'. De klassieke rol van de kritiek verdwijnt. Die confronteert een product immers met algemene beoordelingscriteria en met het al dan niet halen van de eigen doelstellingen. Deze verschuivingen treden op in alle sectoren van de cultuurproductie, maar ook in de wereld van de politiek, het onderwijs en het verenigingsleven. 'Goed' is datgene wat iedereen aantrekt en voor iedereen toegankelijk is.

  2. Daardoor krijgen we een vertekening van andere criteria van kwaliteit en worden de productievoorwaarden in de cultuur eenzijdig beoordeeld. Degelijk wetenschappelijk onderzoek vereist eigen programma's en degelijk personeel. Degelijk onderwijs veronderstelt ruimte, tijd en geld voor vernieuwing en onderzoek. Een degelijke roman, theaterproductie, film of plastisch kunstwerk vereisen eveneens bepaalde productievoorwaarden die 'elitair' zijn, in de zin dat ze niet voor iedereen, door iedereen en/of op eender welke wijze realiseerbaar zijn. Degelijke journalistiek vereist eveneens een aanvaardbaar arbeidsstatuut, de mogelijkheid om aan deskundigheidsopbouw te doen, en de kans om rustig een item grondig uit te werken, tijd en middelen om geloofwaardigheid te garanderen. Indien men voortdurend beknibbelt op de productievoorwaarden, dan beknibbelt men op de kwaliteit. In cultuur, media en wetenschap wordt orthopraxie - doen alsof, 'faken' - dan ook een steeds frequenter verschijnsel: men voert een reeks handelingen uit die de schijn van kwaliteit moeten hoog houden, terwijl de producten binnen volstrekt ontoereikende condities tot stand komen. Onderbetaalde journalisten die volstrekt onvoorbereid verslag moeten uitbrengen en in hun verslag vormelementen zoals statistieken, grafieken en modellen opnemen om het de uitwendigheid van kwaliteit mee te geven. Praat- of debatprogramma's die een gebalanceerd, genuanceerd en diepgaand debat vervangen door een confrontatie tussen volstrekt onverzoenbare antagonisten. De schijn van objectiviteit versterkt nog de overtuiging dat meningen vrij en arbitrair zijn. Of nog: frequente onderbrekingen door de interviewer gaan door voor een 'hard', kritisch interview, terwijl niets getuigt van een grondige kennis van het behandelde onderwerp. Telkens wordt hierbij het argument van 'drempelverlaging' gehanteerd, en worden kritieken tegen deze werkwijze afgewimpeld als 'elitair', 'wereldvreemd' of 'geformuleerd' vanuit een ivoren toren. Maar het effect is wel 'Disneyficatie': een schijn die 'echter' is dan de werkelijkheid. De productievoorwaarden voor kwaliteit zoals onafhankelijkheid, vrijheid, tijd, diepgang, ervaring, middelen, interne controle, kritiek worden inmiddels stelselmatig afgebouwd.

  3. Dit geldt eveneens in het politieke veld, waar kwaliteitsoordelen inzake standpunten, bijvoorbeeld op ethische, historische of ideologische gronden opgeofferd worden ten voordele van de 'verkoopbaarheid' van die standpunten. De politieke discussie wordt herleid tot wat het gemediatiseerde format toelaat: infotainment, snelle one-liners, versimpelde tegenstellingen, 'common sense' en opperste duidelijkheid als norm... En die versimpeling wordt niet langer voorgesteld als een 'educatieve' zet, maar als het wezen van de politiek zelf. Ze gaat dus ook gepaard met een groeiend anti-intellectualisme, een verzet tegen 'moeilijke woorden', tegen complexiteit, tegen de intelligentsia, tegen wetenschappelijkheid. Dit anti-intellectualisme heeft aan zijn kern een afkeer van kritische analyse die noodwendig uitmondt in een complexer, minder duidelijk en vaak tegenstrijdiger beeld van de feiten. Inhoud en kritiek verliezen het van de vorm.

  4. Meer algemeen zien we een uitholling van ernst en diepgang. Vandaag gaan heel wat standpunten, opvattingen, beelden en cultuurproducten door voor 'ernstig', ook al gaat het slechts om een vorm van infotainment. De boven vermelde orthopraxie, het doen alsof, duikt hierbij vaak op als techniek. Big Brother wordt in het gelijknamige magazine steevast voorzien van 'ernstige' commentaren vanwege een psycholoog. Televisie-talkshows voeren een panel van 'deskundigen' op om commentaren te produceren over volstrekt triviale kwesties. Professoren worden opgevoerd om nog eens uit te leggen wat de journalist al vertelde. Experten begeleiden entertainment-programma's zoals 'de nationale test' met orthopractisch-deskundige voetnoten. Anekdotes en geruchten gaan door voor 'ernstige' feiten met algemeen-maatschappelijke relevantie. Als alles zo makkelijk is waarom moet men dan nog een boek lezen?

Deze uitholling van kwaliteitsdebatten sluit zowel nuance en redelijke afweging, als ethiek en maatschappelijke relevantie uit, of vertekent ze. Daardoor zorgt ze voor een bijzonder onduidelijk statuut voor (échte) kwaliteitsproducten: de grens tussen datgene wat echt als kwaliteitsproduct tot stand is gekomen en datgene wat slechts de schijn van een kwaliteitsproduct heeft wordt steeds vager. Precies massificatie zorgt ervoor dat het laatste type producten een steeds duidelijker maatstaf wordt voor kwaliteit. En wanneer de grens vervaagt dan beslist de prijs.

Op dit punt moet men zich politici zoals Fortuyn, Berlusconi, of Bush voor de geest halen. De soort nieuw-rechtse politiek die zij beoefenen/beoefenden is volkomen gebaseerd op het potentieel tot massificatie. Democratie en macht worden volledig gelijkgeschakeld met laagdrempeligheid en demagogie. Een kwalitatief beter standpunt dat echter minder verkoopbaar is maakt geen schijn van een kans. Verrechtsing heeft alle baat bij de uitholling van kwaliteitsdebatten en de vervanging van discussies over kwaliteit door de marktlogica. Het is precies door de bewering dat hetgeen best verkoopt tevens het beste en het meest democratisch is dat 'supermarktpolitici' zoals Fortuyn zichzelf als vernieuwers van de democratie kunnen voorstellen. Nieuw rechts haalt een deel van zijn kracht uit een democratisch appèl, dat echter gebaseerd is op een invulling van democratie als datgene wat zich tot massificatie leent. Dit appèl is al geruime tijd overgenomen door andere partijen, al blijft rechts de meester van dit spel.

Weerstand bieden en alternatieven uitwerken

We gaan uit van de dreiging van het populisme, dat stellingen van extreem-rechts banaliseert en zelf aan autoritaire verleidingen blootstaat. We hebben de kern van de diagnose gelegd bij de karakteristieken van het consumentenkapitalisme: massificatie en de invloed die hiervan uitgaat op noties van kwaliteit. In het licht van de recente cultuurdebatten en van de komende verkiezingscampagnes moeten we denken aan verzetsstrategieën. De weerstand moet ook tegen het systeem gericht zijn en niet enkel tegen de symptomen ervan. Vanuit een afwijzingspositie kan men beter overzien welke mogelijkheden de samenleving ook biedt om een andere leefwijze aan te nemen. Zonder eerst een stap opzij te zetten komt men niet tot nieuwe denkbeelden.

  1. Een eerste verzetsstrategie bestaat in het centraal stellen van kwaliteitsvraagstukken. Daarbij moet de heersende gelijkstelling van 'kwaliteit' met 'verkoopbaarheid' worden doorbroken. Producenten maken zelf een groot aantal kwaliteitsclaims: de media beweren dat ze informeren, bepaalde kranten adverteren zichzelf als 'kwaliteitskrant', vele cultuurproducten stellen zichzelf voor als onmisbaar. Men kan deze kwaliteitsaanspraken opnemen en afwegen tegen de reële waarde van het product. Bijvoorbeeld: halen wij onze betrouwbare informatie uit de kranten? Informeren de discussieprogramma's ons over de analyses van de politieke stromingen? Wordt de vormgeving aangepast aan de inhoud die men wil overbrengen? Men doet dit vanzelfsprekend vergelijkend en met een grote dosis realisme. Maar het allesoverheersende argument van de verkoopbaarheid is in se geen aanvaardbaar kwaliteitsargument. Daarvan afgeleid is het grote belang dat wordt gehecht aan een lage kostprijs, hetgeen de hele kwestie van de productievoorwaarden oproept. Misschien moet er worden gedacht aan nieuwe vormen van NGO's die een vernieuwde kritiek kunnen dragen: mediawatch, beleidscontrole, controle op de kwaliteit van de openbaarheid en het publieke debat......

  2. Een tweede verzetsstrategie is de weigering te consumeren of beter nog de kwaliteitsconformiteit als criterium te nemen. Consumentenkapitalisme draait op consumptiegedrag, en de krachtigste afweerstrategie bestaat dan ook in een weigering om te consumeren. Dat is het begin van zelfrespect. Wanneer men constateert dat het lezen van kranten niets meer bijbrengt dan weetjes, maar niet onmisbaar is om zich geïnformeerd te weten, dan is de kwaliteitsaanspraak van die krant vals gebleken en houdt men op die krant te lezen. Wanneer een politieke informatieprogramma verwordt tot infotainment weigert men het nog verder te zien als referentiepunt voor het maatschappelijk debat. Tegenover elke claim van kwaliteit stelt men een alternatief voor dat dichter de reële complexiteit benadert. Tijd is schaars. En voor zover het openbare dienstverlening betreft eist men het recht op degelijke informatie en debat op.

  3. Een derde strategie bestaat uit het benadrukken van deontologie, de wederinvoering van beroepsethiek, waarden en zelfrespect van de cultuurproducenten. Men laat zich al te makkelijk kopen. Men kan weigeren (mee te) te werken binnen bepaalde formats: wanneer men constateert dat bepaalde productievoorwaarden de productie van kwaliteit onmogelijk maken, dan moet men dit weigeren. Journalisten die verplicht worden onvoorbereid op reportage te gaan of te interviewen moeten dit kunnen weigeren. Onderzoekers die een waanzinnige onderzoeksopdracht toegeschoven krijgen die enkel tot uiterst twijfelachtige resultaten kan leiden kunnen deze opdracht weigeren. Artiesten die puur instrumenteel gebruikt worden moeten “neen” kunnen zeggen. Telkens komt het erop neer de eigen stem te vrijwaren. Journalisten, kunstenaars, politici, wetenschappers en docenten hebben maar een geloofwaardige stem wanneer ze te vertrouwen zijn. Het gaat niet op mee te blijven draaien in een cultureel productiesysteem indien men systematisch ontevreden is over de afgeleverde producten. Producenten zijn verantwoordelijk voor hun product.

  4. Er moeten nieuwe circuits en netwerken ontstaan die kwaliteit - en niet massificatie - centraal stellen. Verbindingslijnen tussen professionelen uit verschillende werkvelden, kunnen aanleiding geven tot de productie van alternatieve en meer kwaliteitsvolle cultuurproducten. Alternatieve netwerken kunnen de bestaande cultuurproducten aan een nieuwe kritiek onderwerpen en nieuwe platforms en kanalen voor een discussiecultuur uitbouwen. Het voeren van een 'intellectuele guerrilla' en de ontwikkeling van een 'tegencultuur' is vandaag belangrijker dan even in de media verschijnen. Men zou kunnen onderzoeken op welke wijze het netwerken van kleinschalige initiatieven kan bijdragen tot een breed bereik en een betere zichtbaarheid.

  5. Vanuit dergelijk interdisciplinair alternatief cultuurveld moet de discussiecultuur worden aangezwengeld door op systematische wijze het populisme te bekampen. Dat moet in de eerste plaats inhoudelijk gebeuren, maar ook door het heroveren van een publieke ruimte en het breken van het populistische monopolie in de communicatiestructuren. Een discussiecultuur is een cultuur van het verschil, van het confronteren van alternatieve visies in een setting die kan leiden tot evolutie van de standpunten. Het is dus ook een cultuur van de ontmoeting, van het leren van de ander, van het aftasten van de eigen beperkingen.


    Intellectuelen en kunstenaars die gevraagd worden om te participeren aan radio- en televisieprogramma's moeten zich niet als brave schapen naar de slachtbank van het geijkte 'format' laten leiden. Ze moeten daarentegen proberen de vooronderstellingen van dat format telkens weer te laten zien en in vraag te stellen. Pierre Bourdieu en Jacques Derrida, beiden auteurs van pertinente analyses van het medium televisie, wilden op een gegeven ogenblik alleen nog meewerken aan televisieprogramma's indien zij inspraak zouden hebben over de vorm, het script, de duur van het programma. De programma's in kwestie waren het resultaat van een doorgedreven kritische dialoog met de televisiemakers. Nog te vaak wordt media-aandacht door cultuurproducenten onthaald op een quasi-kinderlijke blijdschap. Aangezien men echter als cultuurproducenten geacht wordt de inhoud te leveren voor tal van programma's, kan en moet men het zich ook veroorloven om de vorm van de programma's in kwestie te demonteren en te reconstrueren. Indien het format geen toegevingen toelaat, kan men gewoon weigeren nog verder zijn diensten te verlenen.


    Hetzelfde geldt voor de verhouding met kranten en tijdschriften. Een opiniestuk van twee getypte pagina's geldt in de regel als veel te lang, terwijl diezelfde kranten in hun weekendbijlagen wel eindeloos kunnen emmeren over fait divers. Omgekeerd laat men zich als kunstenaar en intellectueel bij voorkeur ook beter niet strikken voor rubrieken die de lezer moeten vertellen waar we uit eten gaan en wat onze favoriete weekendbezigheden zijn. Veel te veel cultuurproducenten laten zich hier aan vangen, al was het maar omdat er altijd wel een boek, een cd, een programma, een theaterproductie of een film moet verkocht worden en men redeneert dat 'alle beetjes helpen'. Niet alleen inzake de productievoorwaarden, maar ook inzake mediatiseringsvoorwaarden van cultuurproducties is het zaak te werken aan een deontologie. Kunstenaars kunnen niet geloofwaardig ageren tegen populisme wanneer ze zelf te pas en te onpas met hun gezicht op TV komen.

  6. Dit laatste is een opstap naar mobilisatie. Het gebrek aan syndicaal bewustzijn onder cultuurproducenten is opvallend. Het is in zekere mate aanwezig bij podiumkunstenaars, maar niet of nauwelijks bij beeldend kunstenaars, schrijvers, intellectuelen, journalisten, wetenschappers en andere cultuurproducenten. Het productiemodel dat gebaseerd is op concurrentie is hier vanzelfsprekend niet vreemd aan. Maar ze leggen zich al te makkelijk neer bij de werkomstandigheden omdat ze 'hun werk graag doen'. Wat nodig is, is een esprit de corps bij die cultuurproducenten, die voor effectieve acties en boycot-strategieën vanuit een intellectueel syndicalisme kan zorgen. Het maatschappelijk engagement vanuit beroep en opdracht moet opnieuw worden gedacht.

  7. De finaliteit van dit alles moet zijn: het opnieuw controle verwerven over de eigen stem, en die stem daardoor op een andere, afwijkende manier kunnen laten horen. Kritiek die enkel oppositioneel is maar niet de bestaande hegemonie verwerpt, is geen kritiek maar commentaar. De gemediatiseerde en gecommercialiseerde democratie werkt zoals de reclame, het populisme en extreem-rechts: “wij zeggen wat jullie denken”. “Ons aanbod past bij jullie vraag”. En dat gaat veelal gepaard met het demoniseren van de Ander, van de allochtoon tot de criticus. Het behoort bij de essentie van de democratie op te komen voor het recht van antwoord: “Ik zeg zelf wel wat ik denk!”.


Jan Blommaert is Afrikanist-taalkundige (UG), Eric Corijn is cultuurfilosoof en sociaal wetenschapper (VUB en UA), Marc Holthof is criticus (Financieel-Economische Tijd) en Dieter Lesage is filosoof (RITS). Zij schreven deze tekst in opdracht van Kunst en Democratie.


Kunst en Democratie tel: (02)551 13 90
Arenbergstraat 1D          fax: (02)551 13 95
1000 Brussel
e-mail: info@kend.be