Paul Verbraeken (Mortsel, 30.03.1946 – Antwerpen, 09.04.2004)
OP ZOEK NAAR DE SUBVERSIEVE REDE
Toespraak van Eric Corijn op de uitvaart (Antwerpen, 17.04. 2004)


Vrienden,

Het was op 24 januari 2003, ruim een jaar geleden, dat Paul me vroeg jullie toe te spreken. We hebben toen de gehele avond gepraat over de zin van het engagement, over de kwaliteiten van het moment tegenover de eindigheid, over hoe onze manier van in het leven staan kon worden verteld en over deze bijeenkomst, die Paul toen al in gedachten had.

Mee zijn uitvaart regelen heeft heel die tijd troost gebracht, de indruk erbij te kunnen blijven, zich dit voor te stellen, “de l'outre tombe” mee te kijken. Meer dan een jaar lang heeft hij zich op het einde voorbereid. “Ik heb mijn nonkel Paul als maat genomen” zei hij en hij toonde me de ingelijste foto die we hier vooraan hebben neergezet. Een vrolijke jonge man, vroeg in de twintig, de jongere broer van zijn vader. Hij was een jonge avonturier, bekend om zijn “franc parler”, hij luisterde naar Engelse muziek tijdens de oorlog, hij stond in het verzet. Hij is in 1944 opgepakt en als politiek gevangene naar het concentratiekamp Dora gebracht en daar omgebracht. Men heeft er geen spoor van teruggevonden. Paul's vader, Rik, is wel teruggekeerd en heeft de rest van zijn leven gezocht naar sporen van zijn jongere broer. Er is niets gevonden, maar hij kwam wel oog in oog te staan met één van de kampbewakers die intussen communistisch burgemeester in Oost-Duitsland was geworden. Ongegeneerd stalinisme.

Paul werd in de zomer van 1945 gemaakt. Zijn zus Sally was voor de oorlog geboren. En hij kreeg de naam van zijn vermoorde oom. Het onnoembare van de nazi-gruwel die aan zijn naam kleefde zat diep in zijn lijf als een ding dat nooit helemaal is verteld.. Het trauma werd het duidelijkst zichtbaar in de heftigheid van een paar van onze jeugdige fysieke confrontaties met de fascisten van nu.

Paul is mijn vriend. Hij is al meer dan veertig jaar lang mijn gezel, mijn maat. In de twee betekenissen van het woord. Hij is er als een schaduw altijd bij. Op de achtergrond. Naargelang de belichting groot en soms dreigend, hij kijkt over de schouder mee. We hebben, mijn schaduw en ik, steeds de voeten op dezelfde plek gehad. Maar we zijn toch altijd anders en afzonderlijk gebleven.

We hebben elkaar ontmoet in 1962-63, 16-17 jaren oud, in het Atheneum van Mortsel, tweede latijns wiskunde. Hij woonde een lange straat verder in de Thieffrystraat. We hebben uren op elkaar's kamer doorgebracht. Ik herinner me: in zijn kleerkast lag een pakkende foto van zijn vader, een halfnaakte man, gelegen op stro, hij woog nog 36 kg, zo was hij “bevrijd” uit de kampen... De grote starende ogen vroegen indringend “waarom?”.

Gingen wij daarom een andere wereld maken? We legden de bussen voor de school in naar de eerste anti-atoommarsen in 1962 of 63, tegen de kernbommen van de koude oorlog. We waren lid van de Socialistische Studenten. We zaten op 22 november 1963, de dag dat Kennedy werd vermoord, op mijn kamer in discussie met William Ledent die ons al wilde recruteren voor de Posadistische Trotskisten....We behoorden tot die generatie jongeren wiens ouders de oorlogsontberingen hadden meegemaakt en dachten dat de bevrijding echt een nieuwe wereld had gebaard. Wij stonden er argwanend tegenover ,sceptisch tegenover dat soort welvaarstaat, die consumptiesamenleving, het biefstukkensocialisme en het soort “goede leven” dat ons werd voorgehouden.

Zo zijn we in oktober 1964 naar Gent getrokken. Het was er nog windstil voor de jeugdstorm van 65 tot 69. Maar het rommelde wel. Vietnam, elke dag op televisie; Bob Dylan, the times they are a changin; Marx, Lenin , Che Guevara en een wereldrevolutie. En ook Boudewijn de Groot, Boris Vian, Brassens, Brel en Ferré, Miek en Roel en Roland, de provo's, shit en LSD die wij als door de flikken achternagezeten revolutionairen nooit hebben aangeraakt.... Guido Van Meir beschrijft die jaren in zijn eerste boek “Wonderboy”. In het hoofdstuk “Wonderboy bij de trotskisten” beleef je het bezoek van Vlieg Vandercruys bij de Marxistisch Revolutionaire Studenten. Het was ons genootschap dat wekelijks op het kot van Paul of van Jan in de Sint Pietersnieuwstraat 33 – een pand dat nu is verkrot - vergaderde met een vaste agenda: politieke nota, binnenlandse toestand, buitenland , exposé, boeken te lezen, feiten te kennen.... Je kan er nu om glimlachen, maar we hebben elkaar toen veel geleerd. We aten niet in het kleinburgerlijke studentenrestaurant, maar in de Vooruit , toen nog deel van de arbeidersbeweging. We deelden pamfletten uit aan de fabrieken. We speelden ook wel lange uren “chapeau” (poker) waarin Paul onklopbaar was. Zoeken naar bondgenoten, naar antwoorden ook. We voelden ons wel nogal alleen daar in Gent voor een wereldrevolutie...

Tot de gezanten van Ernest Mandel ons ontdekten en wij hoorden dat de Vierde Internationale al bestond. Tot ook in Vlaanderen in de tweede helft van de jaren zestig de jeugd in beweging kwam en de theorie plots zeer praktisch leek te worden. Een andere wereld werd mogelijk. Het werd nu zaak het nieuwe elan bij jeugd te verbinden met de objectieve kracht van de arbeidersbeweging. En dat was in die tijd, waarin ook groepen arbeiders zich uit het carcan van de bureaucraten losrukten, niet eens zo'n gekke gedachte. Daarin hebben we ons ten volle geëngageerd. De verbinding tussen de oude en de nieuwe sociale bewegingen is er echter niet gekomen. De economische crisis dreef ze uit elkaar. Het elan van de jeugd van 68 is in de jaren tachtig opgegaan in de gesegmenteerde lifestyle-cultuur, die Yves Desmet – de “duider der kleine dingen”, zoals Paul hem noemde - nu in een dagelijks Ego-supplement van De Morgen laat bejubelen. En de arbeidersbeweging heeft zich na de crisis opgesloten in een defensief corporatisme zonder maatschappelijk project en liet zich aanvreten door extreem rechts.

Paul was er al niet echt bij, bij de Gentse studentenbeweging. Hij is zijn gehele leven wat argwanend gebleven tegen burgerskinderen die het lot van de arbeiders, van de gewone mensen, niet kenden noch deelden. Hij keerde ook snel, na het eerste jaar al, terug naar Antwerpen en gaf er de voorkeur aan elke dag, nou ja elke dag, naar Gent te pendelen.

Hij had een dikke boon voor zijn eigen stad. Een ambivalente liefde, zo verbonden en tegelijk zo boos op het verwaande provincialisme, op die Antwerpse onmogelijkheid de dingen gewoon goed te doen. De bekrompen zelfgenoegzaamheid van Antwerpen die ook Hugo Claus vertelt aan de reiziger:

De zon is een Antwerpse planeet
De aarde houdt op bij de Schelde
Cyclonen gaan liggen op de Groenplaats
Van alle machtige steden die vallen
Valt Antwerpen het laatst
Tot op het laatst autochtoon

Paul's actieterrein wordt deze stad, zijn stad, terwijl zijn land misschien wel Frankrijk was. Vanaf 1963 militeert hij bij de Socialistische Studenten Antwerpen, bij de Jongsocialisten in Mortsel . Toen de BSP zich in de nasleep van de grote staking 60-61 ontdeed van haar linkerzijde en meteen ook van de opkomende kritische jeugd, werden wij door onze beider vaders, bestuurders van de BSP-Mortsel, uit de partij gezet. Vanaf dan hebben we de Socialistische Jonge Wacht mee uitgebouwd. In 1965 werken we voor de campagne van de 94 jarige Kamiel Huysmans die als “De Socialist” tegen de BSP opkomt. In 1968 wordt het weekblad Rood opgestart, in 1969 wordt de SJW een landelijke revolutionaire organisatie en in 1971 wordt de Revolutionaire Arbeidersliga opgericht. We waren op vele terreinen actief, van de grote mijnstakingen in 1970 tot de dokstaking in 1973. Tussendoor speelt Paul, met Ida overigens, in 1973 een kleine rol in de Camera Sutra van Robbe de Hert . Het maakte allemaal deel uit van dat ene leven. Het waren woelige tijden. Zeker in de marge, maar wij dachten:.... op van de periferie naar het centrum!

Paul is in 1970 afgestudeerd in de staats- en sociale wetenschappen. Nadien deed hij er nog moraalwetenschappen bij. Hij werkte een tijdje in de administratie en gaf les tot in 1977. Dan werd hij even de vrijgestelde voor RAL-Antwerpen, die hij tot een kleine arbeiderspartij wilde omvormen. Toen dat niet lukte verliet hij in 1980 de beweging. De cyclus van de opbouw van een nieuwe revolutionaire partij was gesloten.Ook de tijden waren omgeslagen.

Hij is totaal ongebonden de neoliberale tijd ingetrokken, zonder organisatie, zonder vast werk ook, vanuit zijn eigen projecten. Hij werd één van de minst publieke grote intellectuelen van dit kleine land. Vlaanderen wil trouwens niet weten van zijn “anderen”. Wat van dan af altijd weer opviel was de intellectuele stugheid van iemand die niet meeging met de stroom, nooit te snel wilde concluderen, steeds zelf een diepgaand onderzoek wilde doen en er dus meestal een eigen andere mening op nahield. Het doet er niet toe of hij daarbij gelijk had of niet. Steeds bracht zijn standpunt eigenzinnige informatie naar boven, steeds kwam het argument los van de eerste indrukken, altijd wilde hij meer onderzoek en meer argumenten voor er een conclusie werd bereikt. Paul heeft altijd de positie van de ander ingenomen, dikwijls ook van de grote Ander, en van de sceptische diepere inzichten...

Was hij een scepticus? Ten gronde misschien omdat hij zich had neergelegd bij de menselijke natuur. Omdat hij de Comédie Humaine van Balzac had doorwrocht, omdat hij zich op het Politieke traktaat van Spinoza had gestort, omdat hij elke dag de internationale financiële pers had uitgevlooid en de echte bewegingen van het kapitaal wist te volgen... Een diepe achterdocht die zijn grote nieuwsgierigheid voedde....Achterdocht die meestal ook bewaarheid werd en zijn afkeer voor de oppervlakkige leugen alleen maar versterkte.

Maar dat leidde hoegenaamd niet tot contemplatieve inactiviteit. Paul werkte mee aan elk project, aan elke poging de mensheid, weze het slechts een klein deel ervan, een geweten en vooral een inzicht te schoppen. Vanaf 1981 was hij de redactiesecretaris van Toestanden, het nieuwe socialistische theoretische tijdschrift, tot nog toe de enige poging om een intellectuele balans op te maken van onze jaren zestig.....bijna drie jaar liep het project. Vanaf 1985 werkten we aan een nieuw kritisch weekblad dat uiteindelijk opnieuw Toestanden zou gaan heten.. Het zou slechts twee jaar (1988-1989) stand houden. Werken aan een discussiecultuur werd steeds moeilijker. En dan kwam Zwarte Zondag in november1991 en zijn we met Charta 91 begonnen, op 8 februari 1992, voor een volle stadsschouwburg. Charta is enkele jaren een grote beweging geweest, maar ook de “individuele burgers” leerden te leven met de verrechtsing. Midden de jaren negentig was Paul de drijvende kracht achter de Oproep van de 600, een campagne voor een vermogensbelasting (om de staatsschuld af te bouwen). Hij gaf daartoe “Het Belang van Luxemburg” uit. En voor de eeuwwisseling stuurde hij een aantal afleveringen rond van zijn eenmanstijdschrift “De Millenniumbode”. Daarin deelde hij ons op uiterst spitse wijze zijn bedenkingen mee over het verloop van de wereld.

En al die tijd vulde hij zijn karige werklozensteun aan met vormingscyclussen, met lange bijdragen voor De Morgen, met werk voor onze leermeester Ernest Mandel en later voor Hugo Claus of met grotere vertaalprojecten. Zo heeft Paul Mandel's “Traité d'Economie Marxiste” vertaald, het Petrella-rapport over Grenzen aan de Concurrentie en Wallerstein's “Open the social sciences”.

En dan waren er de eigen projecten, echte cycli van geconcentreerde aandacht op één thema. Het was in feite zijn zoektocht naar de gronden van het falen van de rede.. Tot op het eind botste hij op de vaststelling dat een redelijk project het zo moeilijk kan halen van de irrationaliteit, van religie, van obscurantisme, van versluiering...Het stemde hem niet vrolijk. “Wij zijn dinosauriërs”, zei hij: “we hebben vooral de dingen anders leren bekijken, maar we hebben niet echt gewogen op de realiteit zelf.” Hij noemde ons soms de “belachelijke generatie”, omdat wij echt geloofd hebben de samenleving te kunnen veranderen. Dat lijkt vandaag een futiel project.En toch. Met lede ogen moet je nu een wereld zien verglijden en luchtigheid tot theorie verheffen. Je ziet al die professionele BV's hun geld verdienen met schijnvertoningen. Niet alleen wordt je niet meer gehoord, ook je vragen worden nog nauwelijks au sérieux genomen.Paul was erg ontstemd over de charlatans die schaamteloos het volk amuseerden…

Hij was de tegenpool van die oppervlakkige vluchtigheid. Hij was een marxist die Marx zelf had bestudeerd en die zich een eigen mening vormde over de meester. Hij had zich op Spinoza geworpen en dacht eraan bij Mandel een doctoraat te maken. Hij onderzocht het Theologisch-politiek traktaat en probeerde het te duiden vanuit de context in de noordelijke Nederlanden. Hij werd dus ook een expert in de Hollandse schilderkunst van de gouden eeuw. Hij heeft zo één van de meest omvangrijke documentaties over de Joods-Portugees-Hollandse vrijdenker aangelegd. Laten we hopen dat iemand van de jongeren daarop kan verder werken.

Paul zocht ,zoals Spinoza trouwens, wiens eerste werk een “Verhandeling over de verbetering van het verstand” was, een rede gezuiverd van vooroordelen. Spinoza, de radikale vrijdenker tegenover de theologen, zei toen al dat Bijgeloof is gebaseerd op angst en een beleid dat de angst versterkt het bijgeloof zelf versterkt. Maar ook, dat je de mensen moet bekijken zoals ze zijn, dat je de aandoeningen en afhankelijkheden moet bekijken als eigenschappen van de menselijke natuur.En dat je je emoties de baas moest blijven. Paul was ook een adept van Balzac, de schrijver van 92 werken die de Comédie Humaine en de onweerstaanbare neergang van de goede samenleving beschrijven. Hij had ook een echte band met de personages zelf, zo denk ik: Spinoza de zelfstandige lenzenslijper, Balzac de drukker. Ze zijn beiden ook niet erg oud geworden: Spinoza 45, Balzac 51.

Paul wilde weten. Elk bureau van Paul heeft steeds vol stapels kranten, knipsels en fiches gelegen. De Grot, zoals ze bij Ida thuis wordt genoemd. Hij volgde ook elke dag in de UFSIA bibliotheek de internationale pers en de nieuwste publicaties. Hij bestudeerde de financiële wereld, de echte macht in deze samenleving. Hij gooide zich op de literatuur. Hij kende Frankrijk, bestudeerde de Romaanse kunst en wijdde me in in de pracht van de Cisterciënserabdijen. Hij was in vlagen een verwoed TV-kijker. Hij was een goed kwisser....De wereld begrijpen is niet makkelijk, maar de kritische rede is daartoe ons enige middel. En enige eruditie geeft ook veel vreugde in een goede vriendenkring. We hebben veel gelachen.samen…. en niet alleen met de anderen.

In het zicht van de dood vervaagt de zingeving en vertraagt het zoeken. Toen we half december 2003 vernamen dat er nieuwe tumoren waren en dat de strijd waarschijnlijk gestreden was heeft hij zich echt op het einde gericht. Hij maakte de balans op, dit keer zonder perspectieven. “En dat doe je alleen, zei hij me, met een ander kom je direct in een andere agenda terecht.” De balans opmaken van je leven.... Het is een ervaring die wij niet kunnen delen. Het moet erg zijn te moeten leven met het einde in zicht.En Paul wilde hoegenaamd niet sterven. Is zingeving niet verbonden met de illusie van oneindigheid, met het hebben van tijd...?

Paul sprak over de onthechting die ontstond bij het zien van opvliegende vogels op het binnenpleintje. Hij heeft altijd iets met vogels gehad en droeg sinds zijn jeugd Peterson's vogelgids mee op zijn omzwervingen. Op het eind en zeker tijdens de laatste weken was hij al teruggetrokken in een eigen wereld van waaruit hij ons regelmatig toch op enkele rake opmerkingen of cynische grappen trakteerde. De muziek was zijn toeverlaat. Het einde van een mensenleven,… maar toch ook grote continuïteit. Paul is een deel van een lange reeks consequente humanisten, mensen die op radicale wijze en tegen de stroom in het project van de Verlichting dienen en zich alleen met een menselijke wereld willen verzoenen. Dat engagement verdraagt geen zelfgenoegzaamheid, zoekt steeds meer kwaliteit.

Het enige dat hem op het eind echt zwaar viel was het loskomen van vrienden. Hij besefte dat de diepe zingeving voor hem uiteindelijk in zijn relaties lag. Dat had hij wellicht ook van Spinoza: het bevestigende effect van hartstochten, van affecten: liefde doet liefhebben. “Liefde is blijdschap met de idee van een uitwendige oorzaak” zei de filosoof. Wie liefheeft wil de geliefde bij zich hebben.

Paul heeft de laatste weken en maanden zijn geliefden bij zich gehad. Het zorgteam is er de laatste weken altijd en elke dag en nacht geweest. Dirk en Rhie, Fanny, Steve en Ann, en de vele anderen die zich in het uurrooster inschreven .

En dan Ida..... Lieve Ida, ik wil hier mijn affectie en mijn groot respect zeggen voor de manier waarop jij het de laatste maanden en weken hebt gedaan. Indrukwekkend hoe je er was en ook hoe je steeds een plaats hebt gegeven aan de anderen. Je hebt er veel kusjes van Paul voor gekregen. En tegen ons zei hij: “Ik zien olle allemoal iel gère”.

Ida, je hebt er voor gezorgd, en dat in weerwil soms van de thuiszorgsector, dat Paul zijn leven waardig, zoals hij het had voorzien, heeft kunnen afsluiten. Thuis sterven en zonder aftakeling, het waren twee wensen van Paul. Gelukkig zijn daartoe nu alle wettelijke schikkingen genomen, maar in de praktijk is zulk elementair mensenrecht niet altijd evident.Gelukkig hebben we daarbij op het eind kunnen rekenen op twee competente dokters.

Lieve Ida, nu ben ook jij je maatje kwijt. We weten het, het is te vroeg, het is niet eerlijk. Hij had erop gerekend met jou binnenkort nog een aantal jaren naar Frankrijk te trekken, het land dat hij bovenal kende en apprecieerde. Het zal niet zijn. Laten we hier met zijn allen afspreken dat de band die Paul tussen de vrienden heeft gesmeed intact blijft. Dat we samen blijven.... de dinosauriërs... Wij weten, zo zei Paul soms, wij weten wat engagement is, wat loyaliteit is. Voor ons is politiek ook een daad van liefde, voor ons verbindt de politiek ook mensen in het dagelijks leven

Vrienden, wij zijn goddeloze mensen. Wij weten , Paul wist , heel expliciet dat er niets is boven of na het leven zelf. Wij nemen het leven zoals het is, zonder bijgeloof als troost en moeten dus ook het einde accepteren. Zoals we soms onder elkaar zegden, Paul en ik, verwijzend naar de oude Marx: het rijk der vrijheid steunt op de kennis en de aanvaarding van het rijk der noodzakelijkheid. Dat is wat Paul heel zijn leven consequent heeft gedaan: als materialist de werkelijkheid proberen te doorgronden. Dat is wat hij zijn gehele levens is geweest een radicaal rationalist en een echte vrijdenker.

Ni dieu..., ni maître..., ni grand-maître... Een vrij mens. Mijn vriend.

Laten we hopen dat het ons weldra, wanneer Paul's asse aan de wind wordt toevertrouwd, mag vergaan als op het eind van een geliefd vers, waarin de dichter Hans Warren zijn uitvaart bedenkt: “ maar eigenlijk hoop ik dat het mei zal zijn, onder de hoge beuken en heel stil en dat dan opeens twee zwartkopjes gaan zingen, tegen elkaar in. Laat dan niemand spreken, want iets mooiers, iets ontroerenders bestaat er niet op aarde”.